Een netwerk van ondernemingen, universiteiten en organisaties wisselt kennis uit om de milieu-impact van zakenreizen te verkleinen.
Wij doen vooral inspanningen en praten er niet te veel over
Waas Gramser is samen met Kris Van Trier het gezicht van toneelgezelschap Comp.Marius. Ze maken in binnen- en buitenland naam door hun typerende openluchtvoorstellingen. Dat ze ook hun producties bedenken vanuit modulaire containers, hun eigen tribune bouwden uit inlands hout en het publiek verwennen met lokale producten, dat is minder geweten. Een bewuste keuze, zo blijkt.
In 1998, zeven jaar na de eerste voorstellingen, besloten Waas Gramser en Kris Van Trier om voortaan bij daglicht te spelen, zonder versterking of veel technische snufjes. “De beslissing om op straat te gaan spelen, maakten we in een bui van vrolijke rebellie tegen de gevestigde instituten”, vertelt Waas. “Door alle jaren heen zijn we bij dat concept gebleven. Tot twee keer toe verbouwden we een oude circustribune. Toen die helemaal versleten was, stonden we voor de keuze om opnieuw in een zaal te gaan spelen of gewoon onze eigen tribune te ontwerpen en te bouwen. We kozen voor het laatste. Met inlands en onbehandeld hout gingen we aan de slag. De bruikbare restanten van de oude tribune recupereerden we voor een openluchtbibliotheek en als wisselstukken. Ondertussen legden we al een hele stock aan, geordend volgens soort en dikte.”
Maximum gebruik buitenruimte
“Vorig jaar besloten we om nog een stap verder te gaan door ons kantoor in enkele gebruikte containers te vestigen. Daarmee wilden we het principe van ‘een minimum aan privéruimte en een maximum aan openbare ruimte’ kracht bijzetten. Als openluchtgezelschap was dit dan ook een logische volgende stap.
In de haven van Antwerpen bekeken we meerdere malen bruikbare containers. We maakten er uiteindelijk een modulaire constructie van, waardoor er niets verankerd is in de grond en we achteraf zo niets achterlaten. Dat was een groot aandachtspunt bij de constructie en de inkleding ervan. Ook daarvoor gebruikten we inlandse berk en eik uit duurzaam bosbeheer. Die behandelden we met natuurlijke oliën.
Voor de verlichting kozen we voor de nieuwste generatie TL-lampen. Die verliezen slechts 1% warmte. Veel verlichting hebben we ook niet nodig, want er zijn veel ramen. Met daglicht hebben we vaak genoeg. De isolatie? We gebruikten vlaswol en we verwarmen de ruimte met drie kleine verwarmingselementen. Een passiefcontainer is het nog niet. We zouden graag zonnepanelen installeren, maar daarvoor zoeken we geld en gaan we nog in gesprek met Green Track.
De constructie zal drie jaar in het Middelheimpark in Antwerpen staan. Daarna loopt dat contract af en gaan we op zoek naar een nieuwe gastheer die niet noodzakelijk uit het Antwerpse moet zijn.”
Lof voor zelfgemaakte kostuums
“De kostuums maken we altijd met bestaande materialen. Dat gaat soms heel ver. We recycleerden zelfs al hoezen van matrassen. En hoewel we er niet mee te koop lopen, krijgen we altijd veel lof voor onze designs. Het is een beetje onze aanpak. We laten liever het publiek zelf die dingen ontdekken.
Zoals het eten en drinken dat we aanbieden. We gebruiken altijd lokale producten, of we nu in België spelen of in het Zuiden van Frankrijk. Onze kok gaat steeds mee op toernee en voert de gesprekken met de lokale leveranciers.
Bij de planning van onze toernee zoeken we altijd naar plaatsen waar we drie of vier keer kunnen spelen. We zorgen ervoor dat de routes naadloos op elkaar aansluiten. Zo kunnen we de reiskosten delen onder de verschillende organisatoren, wat uiteraard ook voor hen economisch voordelig is.
Ten slotte blijven ook gemaakte stukken jarenlang op het repertoire van ons gezelschap staan en maken we daarmee hetzelfde statement: het is niet omdat iets niet nieuw meer is, dat je het moet weggooien.”
Blijkbaar nood aan frisse blik
“Hoe de organisatoren onze aanpak ontvangen? Als je naar de kosten-baten kijkt, is onze voorstelling oninteressant. Op onze tribune kunnen er slechts 250 mensen plaatsnemen – en die zit steevast vol. Maar ik denk dat het voor de organisatoren een kans is om hun eigen organisatie eens in vraag te stellen. In hoeverre hebben ze nood aan een bestaande infrastructuur? In welke mate kunnen ze die verlaten? We geven hen een frisse kijk op hoe het ook anders kan.
Dat geldt ook voor het publiek. We proberen om ze hun omgeving te laten herontdekken. De reacties zijn hoopgevend. Zij pikken onze inspanningen op en zien het als een soort engagement dat de dagelijkse routine overstijgt en de geëffende paden durft verlaten. We geven hen goesting om oog te hebben voor een duurzamer leven.”
“We zijn ervan overtuigd dat spreken over duurzaamheid niet altijd helpt. Mensen willen praktijkvoorbeelden zien. Dat werkt drempelverlagend en inspirerend. Net daarom zijn we zo voorzichtig om met onze duurzaamheidsinspanningen naar buiten te komen. Er wordt veel over gesproken en te weinig gedaan. Wij willen dus vooral doen en een voorbeeld stellen. Zo hopen we te zorgen voor een verdieping en verbreding. Al is die professionalisering alleen maar mogelijk als er ook meer ondersteuning komt. Er is een gebrek aan subsidies voor alternatieve praktijken.”