Met welke strategieën creëren we de juiste impact? In haar column reflecteert Kaat Peeters van de Sociale InnovatieFabriek over de limieten en gevolgen van groeidenken.
Belang voor mvo groeit bij traditionele investeerders en analisten
Jordi Lesaffer, mvo-analist en research manager bij Vigeo Belgium, merkt duidelijk op hoe bedrijven door de regelgever, maar ook door investeerders en analisten, steeds meer verplicht worden om te rapporteren over niet-financiële data. Maar over welke data hebben we het dan juist en hoe moeten ondernemingen hiermee omgaan? Dat lees je in zijn blog voor MVO Vlaanderen.
Het aantal krantenkoppen waar de woorden ‘duurzaam ondernemen’, ‘maatschappelijk verantwoord ondernemen’ of ‘ethisch ondernemen’ in voorkwamen in 2013 is fenomenaal, en vertoont al enkele jaren een exponentiële stijging. Zowel in eigen land als wereldwijd. Waar consumentenmagazines vroeger exclusief aandacht hadden voor de ‘goedkoopste’ prijs, zien we nu bijvoorbeeld dat Test-Aankoop systematisch aandacht besteedt aan de ‘duurzaamheid’ van de geteste producten (milieuvriendelijkheid, sociale omstandigheden in de productieketen). De overvloed aan recente artikels en reportages over de ecologische en sociale impact van de productie van één van onze lievelingsgerechten bij uitstek – de Scampi – is hier een goed voorbeeld van. Ook internationale financieel-economische magazines die men vroeger alleen associeerde met koele cijferkapitalisten zoals The Financial Times, The Economist of The Wall Street Journal, schrijven pagina’s vol over duurzaam ondernemen. Een hype? Zeker niet. Dit is nog maar het begin.
Een degelijk duurzaamheidsbeleid veronderstelt dat een bedrijf rekening houdt met de verwachtingen van alle stakeholders. Betrokkenheid bij mensenrechtenschendingen, zware milieuvervuiling of corruptie, zadelt bedrijven op met reputatieschade, boetes en een dalende aandelenkoers. Een conservatief investeringsbeleid (bijvoorbeeld het negeren van het energievraagstuk) kan leiden tot een tanend marktaandeel en gemiste opportuniteiten. Herstructureringen zonder overleg met de vakbonden kunnen de interne cohesie en het menselijk kapitaal in gevaar brengen.
Traditionele investeerders mee op de kar
Een vooruitstrevend beleid rond rationeel en duurzaam energieverbruik is niet langer een zaak van 'goede wil', maar pure noodzaak. De vraag is niet óf er een wereldwijde CO2 taks komt, maar hoe hoog die zal zijn. Vooruitstrevende ondernemingen op het vlak van duurzaam ondernemen, zoals de Bel20'ers Umicore, Colruyt, Delhaize, Solvay… hebben hun risicoanalyse dan ook uitgebreid tot niet-financiële aspecten en bereiden zich voor op een koolstofarme maatschappij.
Deze tendens van duurzaam ondernemen is al enkele decennia aan de gang. Maar het is maar recent dat ook de traditionele investeerders - type City en Wall-Street- en de media op de kar gesprongen zijn. Bedrijven zijn ook niet opgeschoven in de richting van duurzaam ondernemen door een plotse oprisping van ethisch besef. De laatste jaren is duidelijk geworden dat wie niét duurzaam bezig is daar wel eens voor afgestraft zou kunnen worden, ook financieel. Duurzaam ondernemen is dus ook en vooral een intelligente vorm van risicomanagement.
Tenslotte bracht de financiële crisis ook topics zoals ‘deugdelijk bestuur’ en een andere bonuscultuur definitief op het voorplan. Europese richtlijnen voor de verplichte rapportering over niet-financiële duurzaamheidsindicatoren komen eraan.
Niet-financiële indicatoren winnen aan belang
Die verplichte rapportering is geen nieuwigheid. Reeds in verschillende landen – Frankrijk, Denemarken, Noorwegen, Spanje – zijn grote ondernemingen verplicht om naast het traditionele jaarverslag (met focus op de financiële cijfers) ook te rapporteren over duurzaamheidsindicatoren zoals CO2-uitstoot, energieverbruik, ziekteverzuim, opleiding van werknemers, diversiteit (% vrouwelijke managers…). Het is dan ook geen toeval dat bijvoorbeeld Franse ondernemingen over het algemeen zeer goed scoren op zogenaamde duurzaamheidsindexen, en goede scores krijgen van de extra-financiële ratingagentschappen. Dat deze verplichting binnenkort uitgebreid wordt op het niveau van de hele EU is een goede zaak: de informatie-asymmetrie tussen zij die wél, en zij die niet rapporteren zal stilaan verdwijnen.
Dit is ook een bekommernis van meer en meer investeerders en financiële analisten. Steeds meer worden extra-financiële indicatoren geïntegreerd in de traditionele financiële analyse van een onderneming. Energieverbruik en CO2-uitstoot hebben een kost, die meer dan waarschijnlijk hoog geprijsd zal worden in de nabije toekomst (Europese of wereldwijde CO2-taks). De manier waarop ondernemingen zich vandaag voorbereiden op een koolstofarme samenleving heeft dan ook een grote voorspellende waarde (toekomstige taksen, financiële cash-flow, aanboren van nieuwe markten…) voor analisten en investeerders. Het is dan ook van het grootste belang dat investeerders over deze data kunnen beschikken van alle ondernemingen uit hun portefeuille, ongeacht het land van afkomst. Alleen zo kan een degelijke vergelijking van de risicoprofielen van ondernemingen gemaakt worden.
Dit geldt ook voor andere indicatoren. Op het vlak van deugdelijk bestuur wordt algemeen aanvaard dat een efficiënte Raad Van Bestuur een gezonde mix moet zijn van verschillende profielen, achtergronden en competenties. Ook het aantal vrouwelijke bestuurders is bijvoorbeeld een graadmeter van een meer gebalanceerd risicoprofiel (er bestaat een consensus dat over het algemeen mannen meer onverantwoorde en grotere risico’s nemen dan vrouwelijke bestuurders).
Evolutie naar geïntegreerd rapport
De trend naar duurzaamheidsrapportering zet zich zelfs in die mate voort dat de toekomstige standaard in de richting gaat van een ‘geïntegreerd’ jaarrapport, waarbij zowel financiële als extra-financiële indicatoren en cijfers verenigd worden in één globaal rapport. Dit heeft als bijkomend voordeel dat bedrijven duidelijk kunnen aantonen in welke mate duurzaamheid daadwerkelijk geïntegreerd is in de bedrijfsstrategie, en gedragen wordt door het topmanagement. Er kan dan ook een duidelijke link gelegd worden tussen bepaalde duurzaamheidsprestaties en hun materiële impact op de financiële cijfers.
Deze evolutie is geen Europees verhaal. Integendeel. De laatste jaren hebben enkele groeilanden (Brazilië, Zuid-Afrika, Turkije, Maleisië…) een fenomenale inhaalbeweging gemaakt, en staan op sommige vlakken reeds verder dan Europa. Zo zijn bijvoorbeeld Braziliaanse bedrijven verplicht om een duurzaamheidsverslag op te stellen willen ze kunnen noteren op de beurs van Sao Paulo.
Welke niet-financiële data moet ik publiceren?
Tenslotte is de vraag in welke ‘format’ al deze nieuwe data en indicatoren moeten gerapporteerd worden. Extra-financiële ratingbureau ’s screenen gemiddeld tussen de 200 en 250 extra-financiële indicatoren, op het vlak van milieu, klantenrelaties, corruptie, duurzaam ketenbeheer, sociale dialoog, diversiteit, mensenrechten, impact op de lokale gemeenschappen, en deugdelijk bestuur.
Voor de traditionele boekhoudkundige rapportering is er de GAAP – Generally Accepted Accounting Standards, die het mogelijk maakt voor analisten om de financiële prestaties van ondernemingen onderling te vergelijken. Voor duurzaamheidsrapportering is er (nog) geen verplichte of universele standaard. Steeds meer ondernemingen nemen echter de richtlijnen over van het Global Reporting Initiative (GRI), een internationale organisatie die richtlijnen voor duurzaamheidsverslaggeving opstelt. De missie van GRI is om duurzaamheidsverslaggeving voor alle organisaties – ongeacht omvang, sector of locatie – zo routinematig en vergelijkbaar te maken als financiële verslaggeving. De International Integrated Reporting Council (IIRC) tenslotte streeft dezelfde doelstellingen als de GRI na, maar dan op het vlak van geïntegreerde rapportering.
Investeringen dringen zich op
Al deze initiatieven zijn gebaseerd op vrijwilligheid. Maar de trend naar meer regelgeving, verplichte rapportering en standaardisering, onder druk van overheden, investeerders en stakeholders is onomkeerbaar. Dit zal enige investeringen vergen van de bedrijven om al deze data te verzamelen en te publiceren. Vooruitziende ondernemingen hebben hier reeds rekening mee gehouden. Grote multinationals – maar ook steeds meer middelgrote ondernemingen - hebben nu reeds een departement gewijd aan het verzamelen en publiceren van duurzaamheidsindicatoren en het beantwoorden van vragenlijsten van extra-financiële ratingbureau ’s en investeerders. Zij hebben dus al een stapje voor op de ‘volgers’.
Ook al is het een proces van vallen en opstaan, de toekomst van maatschappelijk verantwoord ondernemen lijkt alvast verzekerd.