Erfgoed is circulair
Aan de Gentse voorhaven krijgen we geschiedenisles van duurzaam architect Bart Cobbaert. Zijn bureau DENC-STUDIO ontving onlangs een Belgium Building Award voor de reconversie van een oude havenloods.
Een gesprek over een kantoor als puzzelstuk, over erfgoed, circulair bouwen, duurzaamheid en hoe combineerbaar die principes zijn.
Ik was al een paar keer naar de voorhaven net boven het Gentse stadscentrum gefietst zonder te weten – te snappen, te bevatten – hoe het komt dat de loodsen aan de Gentse Muide er zo piekfijn uitzien. Met uitzondering van de kasseien, die ik als fietser niet bepaald kan smaken, is de omgeving een droom voor elke stedeling die houdt van authentieke architectuur. Of voor eender wie die op zoek is naar een interessante plek voor een fotoshoot – ik geef het maar mee.
Elke straat in de buurt van de loodsen is genoemd naar een grote stad. Ik bevind mij in de Dublinstraat, die ik binnenrijd via de New Yorkstraat of, als ik meer kasseien wil trotseren, langs het park via de Liverpoolstraat. Dat is geen toeval, weet architect Bart Cobbaert. Als vennoot van DENC-STUDIO is hij helemaal verknocht aan de voorhaven, waar hij leeft in een woonboot, en de geschiedenis die ermee samenhangt. “De straten zijn genoemd naar de steden waarmee we handel dreven via de haven”, vertelt Cobbaert na. En dat is niet de enige geschiedenisles die ik die dag zou krijgen.
Puzzelstuk
Met de inrichting van deze opslagloods ben je onlangs in de prijzen gevallen, een Belgium Building Award voor circulair bouwen. Kan je wat meer vertellen over het gebouw en zijn voorgeschiedenis?
Bart Cobbaert: “Aan het einde van de 19e eeuw was er in Antwerpen een Wereldtentoonstelling. Rond diezelfde periode heeft de bekende Gentse stadsingenieur Emile Braun de eerste steen van de voorhaven laten aanleggen. De Muide is in principe een soort van schiereiland, dat via de Muidebrug en de Meulestedebrug verbonden is met Gent. Door hier een voorhaven van te maken, verdubbelde Braun de capaciteit van de Gentse haven. De loodsen zijn een product van de staalgigant Cockerill. In plaats van nieuw staal te gebruiken, heeft het bedrijf staal gerecupereerd dat gebruikt was voor de paviljoenen op de Wereldtentoonstelling. Circulair avant la lettre!”
Hoe is DENC-STUDIO hier terechtgekomen?
Cobbaert: “Eerst zaten we met ons kantoor in de New Yorkstraat, in een gehuurd pand. Toen dat verkocht werd, wilden we aanvankelijk een krot opkopen, dat afbreken en een passiefkantoor in de plaats zetten. Maar de prijzen in de Muide zijn hoog.
Toen dit havengebied eigendom werd van de stad, kregen we de kans om een kantoor te kopen via een lokale ontwikkelaar. We dachten dat het onbetaalbaar zou zijn, een residentieel kantoorproject. Dat viel uiteindelijk nog best mee. We zaten aan de straatkant, weg van het water, in Loods 22. Het was een casco, we moesten het enkel nog inrichten. Nu, dat kunnen we wel (lacht). Zo zijn we een stuk erfgoed gaan hervestigen met duurzame materialen. Dat is pas circulair.”
Intussen zitten jullie in Loods 23, het kantoor waarmee je de prijs in de wacht gesleept hebt.
Cobbaert: “Toen we in Loods 22 introkken, waren we met acht. Intussen zijn we met twintig; we hadden nood aan een groter kantoor. Loods 23 is ruimtelijker. We zitten nu ook aan de kant van het water: we hebben dubbel zoveel oppervlakte, maar vier tot vijf keer zoveel glas. We zijn nogal een atypisch architectenbureau. We willen goed doen voor onze medewerkers en laten hen altijd eerst hun bureau uitkiezen. Met als resultaat dat mijn vennoot Delphine Deceuninck en ik achteraan in het meest donkere hoekje van Loods 22 terechtkwamen (lacht). Hier was er geen discussie: alle plekjes zijn hier lichtrijk.”
“Verder zijn de twee loodsen in principe best gelijkaardig: het gaat allebei om een skelet zonder dragende binnenmuur. Dat wil zeggen dat we flexibel met de ruimte kunnen omspringen. We hebben ons best gedaan om de nieuwe invulling flexibel te houden.
We zien onszelf als een puzzelstuk in een groter geheel: deze loods is 130 jaar oud, die materialen zijn gerecupereerd, de CO2 al lang afgeschreven. Als wij er ooit mee stoppen, kan het nog vanalles worden. Zo vormt dit kantoor hopelijk een puzzelstuk voor een ander.
Wat maakt jullie een atypisch architectenbureau?
Cobbaert: “Alles waar we voor staan, is geënt op duurzaamheid. Neem nu onze werknemers. De meeste architectenbureaus werken met zelfstandigen. Dat is in feite een soort van schijnzelfstandigheid.
Ik zou het niet kunnen vinden om in te zetten op sociaal-cultureel erfgoed en daarin een sociaal slagveld te creëren voor de medewerkers.
Dus geven we onze architecten een bediendencontract, tenzij ze expliciet vragen om zelfstandige te zijn. Wij hebben graag dat de mensen lang blijven. Maar je kan niet zomaar vragen op sollicitatiegesprekken of ze bij ons gaan werken tot hun pensioen. Als het goed is, lopen ze niet weg, heb ik al gemerkt. We werken met lokale mensen – vandaar dat we binnen een cirkel van 100 meter van de New Yorkstraat naar de twee loodsen verhuisd zijn. Bovendien: vier op de vijf medewerkers komt met de fiets naar het werk. Ikzelf kan te voet komen vanaf mijn woonboot. Heerlijk.”
Betaald om bij te leren
In de podcast van architectura, naar aanleiding van de Belgium Build Awards, noemt de presentator DENC-STUDIO een pionier in passiefwoningen. Hoe lang zijn jullie daar intussen mee bezig?
Cobbaert: “Ik ben in 1996 afgestudeerd als architect. Na onze studies zijn mijn vennoot Delphine en ik gestart als wetenschappelijke onderzoekers aan Sint-Lucas, als vorsers: we werden betaald om bij te leren. Ons onderzoek ging over energiebewustzijn. Het E-peil dat we nu kennen, dat bestond toen nog niet. Na een tijdje voelden we dat we daar wat zaten te schimmelen. We wilden de praktijk in. Dus gingen we zelf energiebewust gaan bouwen.”
“België hinkt vaak een beetje achter op het gebied van duurzaamheid. Terwijl Scandinavische landen al jarenlang 25 centimeter isolatie hebben en onze buurlanden Frankrijk en Duitsland 15 centimeter, zaten wij op 4 centimeter: hetzelfde niveau als de mediterrane landen. Ons eerste doel was dus: meer centimeters. Maar daarbij stopt het natuurlijk niet. Het gaat om water, sociale omstandigheden, om compacter bouwen … Hoe meer we lezen, hoe meer we bijleren.”
Je zegt dat België vroeger achterophinkte. Hoe kijk je daar nu naar?
Cobbaert: “We huppelen nog steeds achter. Veel architecten zijn duurzaamheid wel genegen, maar ervaren heel veel drempels. Toen we tijdens de coronacrisis mogelijk in aanmerking kwamen voor een verhoogde belastingsaftrek, moest mijn boekhouder mij teleurstellen: het ging enkel op voor nieuwe elementen. Vanuit het beleid is er nog te weinig stimulans.
Neem nu de openbare aanbestedingen. De uitzonderingen niet nagelaten, zijn de meeste besturen op zoek om de goedkoopste aan te nemen. Daar is niks circulair aan.
In hoeverre is prijs belangrijk voor jullie?
Cobbaert: “Onze meest duurzame klanten zijn vaak niet de mensen met het meeste geld. En onze leveranciers zijn niet altijd de goedkoopste. Neem nu Tintelijn, een bekende natuurverfwinkel in het Gentse. Voor de helft van de prijs kan je gerust andere verf vinden. Maar dan ben je niet zeker dat er geen chemie aan de muren hangt of dat de mensen een Belgisch loon krijgen. Het moet altijd met een integraal duurzame inslag zijn, anders gaan we er niet aan beginnen.”
“Ook voor ons eigen kantoor was de prijs belangrijk. Het budget was wat het was. Daar hebben we met de aannemers open kaart over gespeeld, door een open boekhouding te voeren.
Maar we wilden geen compromissen sluiten: geen plastic gebruiken omdat dat goedkoper was, niet deelnemen aan de sociale dumping op de bouwmarkt.
Te gast
Kan je mij rondleiden op het kantoor? Welke materialen hebben jullie juist gebruikt?
Cobbaert: “Het hout is van Europees naaldwouden, geen tropisch hardhout dus. Voor de lichtarmaturen werken we met recuperatieverlichting van twee Amsterdamse leveranciers. Zij hebben oude lichten uit bijvoorbeeld luchthavens in het Oostblok met Europese fittings uitgerust. Tja, wij vinden dat cool. De stoelen zijn van een tweedehandsdepot, het servies van De Kringwinkel. De tapijten van Desso zijn cradle-to-cradle: ze bestaan voor 80 procent uit gerecycleerd materiaal. De bedoeling is dat je het tapijt teruggeeft als je er klaar mee bent. Zonder die oude tapijten, zouden ze geen grondstoffen meer hebben. In zo’n project geloof ik sterk.”
“Qua isolatie werken we met katoenisolatie. Dat is beter dan plastic isolatie. Katoen is verre van perfect, maar het gaat om ingezamelde kleding, gekoppeld aan een sociaal project. Als de ingezamelde kleding nog in orde is, krijgen ze een tweede leven. Indien niet, wordt ze verwerkt tot isolatie door mensen die uit de boot vallen op het vlak van tewerkstelling. Dat vinden we belangrijk. We hebben eerder al samengewerkt met mensen uit de gevangenis voor een project van Natuurpunt in Gentbrugge. Voor hen is een nieuwe broodwinning vinden niet evident. Daarom leren we hen om met hun handen te werken, voor hun re-integratie.”
Wat is jullie volgende doel?
Cobbaert: “Dit jaar willen we een duurzaamheidslabel op bedrijfsniveau halen. We meten iedere week hoeveel afval en energie we verbruiken. Ons water halen we vanuit een waterzuiveringssysteem. Ook brengen we ons woonwerkverkeer in kaart. Onlangs zijn we van vijf naar vier werfwagens gegaan.”
Tot slot: voor de Belgium Building Awards waren jullie niet enkel genomineerd met Loods 23, maar ook met een buitenschoolse opvang in Eeklo. Dat hebben jullie tot mijn grote verbazing in een kerk opgebouwd.
Cobbaert: “Het is een vrij modernistische kerk, niet in kruisvorm zoals de meeste kerken, maar in een cirkel. Het altaar staat in het midden, als een soort van podium. Daarrond hebben we een circulaire houtbouw gedaan. Het gaat om een buitenschoolse opvang, maar overdag kunnen er ook scholen of buurtverenigingen in terecht. Het zou niet duurzaam zijn om een gebouw te hervestigen om het maar een beperkt deel van de tijd te gebruiken. Wij zien onszelf als te gast in de kerk. Nu hebben we er een opvang van gemaakt, maar op termijn zou het perfect opnieuw een kerk kunnen worden.”